B legt bewust de focus op projecten die een positieve impact hebben
“B is in 1997 ontstaan als onafhankelijk bureau voor architectuur met drie architecten als oprichters”, opent Sven ons gesprek. “Naast mezelf liggen Evert Crols en Dirk Engelen mee aan de basis van de groep die vandaag iets meer dan 100 medewerkers telt en kantoren heeft in Antwerpen, Brussel en Gent. Wij hebben elkaar leren kennen tijdens onze opleiding in Antwerpen en Amsterdam en deelden een gemeenschappelijke ontwerpinteresse, vandaar dat we destijds de handen in elkaar hebben geslagen. B bestaat vandaag uit vier divisies die elk een eigen specialiteit hebben. Elke afdeling telt andere soorten van ontwerpers en werkt voor andere soorten van klanten. B-architecten is de oudste divisie en bestaat uit 60 architecten die zich toespitsen op het ontwerpen en bouwen van complexe gebouwen in een stedelijke omgeving. Dat kunnen woon- of werkgebouwen en kantoren zijn, maar ook schoolgebouwen, culturele gebouwen, zwembaden en dergelijke meer.”
B-bis
Tien jaar later werd B-bis boven de doopvont gehouden.
“B-bis hebben we samen met Sebastiaan Leroy uit de grond gestampt om ons specifiek te richten op eerder kleinschalige architectuurprojecten zoals individuele woningen, de inrichting van kantoren en winkels, maar ook scenografieën voor tentoonstellingen en podiumkunsten, tijdelijke installaties en meubelontwerp. B-bis bestaat uit een tiental architecten. Waarom die twee entiteiten losgekoppeld werden, heeft te maken met de aard van de gebouwen die B-architecten ontwikkelt. Die kenmerken zich door een verregaande complexiteit, waardoor we in teams werken van gemiddeld drie of vier architecten die gedurende verschillende jaren aan één project werken. Die projecten kennen een ander soort van aannemers en vaak ook een ander soort van klant. Dat zijn hoofdzakelijk professionele klanten, overheden, ambtenaren of projectontwikkelaars. Het gaat in dit geval zelden om eindgebruikers. Bij de projecten van B-bis gaat het daarentegen vaak wél om eindgebruikers, bijvoorbeeld particuliere klanten die er zelf willen gaan wonen of werken. Zowel de relatie ontwerper-klant als het nemen van de eindbeslissingen is bij B-bis anders, de betrokkenheid van de eindgebruiker is intensiever. Denk bijvoorbeeld aan welke kleur het gordijn moet hebben of welke materialen we precies gaan gebruiken. Bij B-architecten hebben we doorgaans ook te maken met openbare aanbestedingen en de echt ‘grote’ aannemersbedrijven. Bij B-bis daarentegen gaat het om kleinschalige aannemers, dus ook de relatie tussen architect en aannemers is helemaal anders.”
B-city en B-juxta
In 2020 kwam daar B-city bij, een platform dat opgericht is om complexe stedelijke projecten vorm te geven en te begeleiden.
“B-city heeft de ambitie is grootschalige projecten te ontwikkelen die het potentieel in zich dragen om uit te groeien tot nieuwe stadswijken. Ook dat vergt een totaal andere insteek en andere specialisten die op een veel langere termijn werken. Hierdoor dienen we als ontwerpers te schakelen tussen het project en het proces. Want stadsontwikkelingsprojecten kunnen makkelijk tien tot vijftien jaar duren. En tijdens zo’n lange periode kunnen de er veel veranderingen plaatsvinden: de stakeholders, het bestuur, de administratie, de marktomstandigheden, de ruimtelijke noden en uitdagingen, de normeringen, mobiliteisbehoeftes, B-city moet vaak bemiddelen met een buurt, met een administratie, met de politiek, hogere overheden, enz.”
De jongste pijler is B-juxta en ook dat is weer iets totaal anders?
“Klopt, die divisie van B houdt zich bezig met restauratieprojecten. B-juxta is in eigenlijk geen echt ‘nieuw’ gegeven, maar is ontsproten uit het Gentse Juxta, dat op zijn beurt wortels heeft in Architectenbureau Van Acker (later Avapartners). Met een geschiedenis die terugkeert tot in 1967 was Juxta een belangrijke speler in Vlaanderen op het gebied van restauratie, renovatie en herbestemming van architecturaal erfgoed. Vandaag leeft dat dus verder als onderdeel van B. Ook hier gaat het om andere ontwerpopdrachten die een totaal andere specialiteit vergen. Omdat we daar te maken hebben met andere soorten ambachten en oude bouwstijlen die vaak het onderwerp zijn van cultuurhistorisch onderzoek. De ontwerpers van B-juxta concentreren zich nog steeds in Gent waar een kleine dertig mensen aan de slag zijn.”
Missie en Visie
Hoewel elk B-divisie zijn eigen focus en manier van werken heeft, delen ze één gezamenlijke Missie en Visie, lezen we op de website.
“Wij omschrijven dat graag als ‘een uitgesproken innovatieve kijk op de verschillende projecten waar de B-platformen voor staan’. Ons hoofddoel is ontwerpen om te kunnen bouwen aan een betere samenleving, omdat we er vast van overtuigd zijn dat iedereen een positief verschil kan maken. Wij doen trouwens veel meer dan zomaar gebouwen ontwerpen en ontwikkelen: wij willen impact hebben op het stedenbouwkundig beleid en om ook zo de levenskwaliteit verbeteren. Natuurlijk is ontwerpen onze corebusiness, maar we investeren evenzeer in innovatief onderzoek. We publiceren en debatteren, we geven les aan verschillende universiteiten, nemen onze eigen initiatieven en grijpen kansen om de grenzen van ons vak te verleggen. Het is ook zo dat wij veel soorten projecten niet doen, omdat we er de maatschappelijke of een bouwtechnische duurzaamheid niet van inzien. Daar maken we trouwens niet veel woorden aan vuil, we communiceren veel liever over wat we wél doen. En dat zijn projecten die een positieve impact hebben en antwoorden bieden op de grote uitdagingen van vandaag, zowel op klimatologisch als maatschappelijk vlak.”
Meer dan 100 medewerkers: zijn die dan allemaal in dienst of gaat het eerder om zelfstandigen/freelancers?
“De juiste verhouding ken ik niet exact, maar bij ons kunnen de mensen dat voor een groot deel zelf bepalen. Na een bepaalde periode is er de mogelijkheid te kiezen voor een zelfstandig statuut of een bediendenstatuut. De ervaring leert ons dat velen in dat geval opteren voor een zelfstandig bestaan en bijvoorbeeld verkiezen om 4/5 voor B te werken, omdat ze daarnaast nog andere activiteiten hebben of de een grote flexibiliteit willen hebben om tijdens het jaar soms meer of minder te werken. Als medewerker in vast dienstverband heb je die mogelijkheid nu eenmaal niet of toch veel minder omdat je takenpakket vastligt. Sommige mensen willen dat liever niet en kiezen dan voor een andere ’work/life-balance’. Als werkgever houden we daar rekening mee zodat iedereen die bij of voor B werkt dat in de voor hun meest comfortabele omstandigheden kan doen.”
Betaalbaar wonen
Een blik op de gerealiseerde projecten leert ons dat B in heel België actief is.
“We realiseren inderdaad bouwwerken in heel Vlaanderen, ook en veel in Brussel, en in Wallonië, waar we momenteel bijvoorbeeld werken aan een groot stadsontwikkelingsproject in Charleroi. Ook over de grenzen heen zijn we bezig, zoals het ontwikkelen van een masterplan voor de herbestemming van de Koepelgevangenis in Breda die wordt omgebouwd tot een nieuwe stadswijk. Er zijn ook perspectieven richting Frankrijk. Maar dat is niet het gros van onze projecten. Die situeren zich in eigen land, zowel voor de verschillende gemeentes als voor de gewesten, waar we werken voor de Vlaamse, Waalse en Brusselse overheden. Een mooi voorbeeld daarvan is het uitwerken van een missie voor een Hogeschool voor het Franstalig onderwijs in het centrum van de hoofdstad. Maar er is nog veel meer dan dat: we ontwerpen in heel het land niet alleen voor de overheid, maar evenzeer voor tal van projectontwikkelaars, bedrijven en particulieren.”
In de aanloop naar zowel de federale als lokale verkiezingen hamerden verschillende bouworganisaties op de nood aan betaalbaar wonen. Hoe staat B daartegenover?
“Wij onderschrijven dat volmondig en ontwerpen vaak en graag betaalbare woningen en/of sociale huisvesting. We werken graag aan projecten voor mensen die het minder breed hebben of minder kansen krijgen. Als ontwerpers willen en kunnen we daar oplossingen voor aanreiken aan opdrachtgevers. Bij de selectie van overheidsopdrachten kijken we daar altijd naar en nemen we de maatschappelijke duurzaamheid mee in onze beslissingen. Maar ik geloof niet dat het antwoord op betaalbaar wonen het bouwen is van enkel maar zeer kleine appartementen, vaak op slecht gelegen locaties. Want die mini-appartementen bieden geen kwalitatief antwoord op de woonnood van gezinnen. Er moet in versneld tempo sociale woningen gebouwd worden zodat het aandeel hiervan op de woningmarkt veel groter wordt. Dit lijkt me essentieel om zo een bredere sociale mix van bewoners in sociale huisvesting samen te brengen zoals het ooit geweest is. En niet zoals vandaag enkel bewoners uit het laagste inkomenskwintien. Daarnaast kunnen nieuwe woonvormen waar meer deelruimtes zijn of andere eigenaarsstructuren van gronden en gebouwen de volatileit van de woonmarkt stimuleren. Hierdoor zal meer ‘op maat van je levensfase’ gewoond kunnen worden wat een positief effect op de betaalbaarheid kan bieden.”
Lage erelonen
Een ander heikel punt waar vooral NAV op hamert, is de schamele verloning van architecten.
“Helaas is dat de realiteit … Het stond vorige week nog in de nationale kranten dat de verloning van architecten in verhouding met alle andere vrije beroepen extreem laag is. Dat kan ik dus alleen maar bevestigen. Nu ben ik ook van mening dat de architectuurwereld in eigen boezem moet durven kijken. Ik denk dat we daar voor een deel zelf verantwoordelijk voor zijn. Ik zie helaas al te veel collega’s die opdrachten aanvaarden aan lage erelonen die echt wel ontoereikend zijn. Men lijkt soms te vergeten dat een architectenbureau uit – haast uitsluitend – academisch opgeleide profielen bestaat die zeer intensief ontwerpend onderzoek doen over hoe wij samenwonen, werken en ontspannen in de bebouwde en onbebouwde omgeving, maar blijkbaar moet dat gebeuren aan lonen die gemiddeld lager zijn dan wat pakweg de fietsenmaker of loodgieter factureert. Ik begrijp niet goed waarom onze sector daar niet meer tegen durft tegen te ageren. Vanuit B willen wij de inzet van onze medewerkers belonen met een billijke vergoeding. Wij proberen onze klanten dan ook te overtuigen dat een loon in verhouding moet zijn met de meerwaarde die wij als architect te bieden hebben. In de bouwsector zijn verschillende partijen actief die wél uitstekend hun boterham verdienen. Volkomen terecht, overigens, maar waarom kan de architect daar ook niet toe behoren ? Het zou wel eens kunnen zijn dat architecten van alle bouwpartners in verhouding het laagst vergoed worden in verhouding met de wettelijke verantwoordelijkheden die we dragen en de meerwaarde die we dienen te creëren. Met de meeste opdrachten zijn wij jarenlang intensief bezig en toch is de verloning gelijkaardig of minder dan de andere actoren die amper of geen verantwoordelijkheid dragen zoals een makelaar.”
Een vraag die spontaan bij ons opduikt: als er zoveel architecten zijn die aan lage erelonen werken, zijn er dan niet te veel …?
“Het gaat niet zozeer om een ‘teveel’ aan architecten. Ik denk dat er te weinig echte ‘ondernemers’ onder onze collega’s zijn en dat daar in de sector een beetje misbruik van wordt gemaakt. Architecten zijn doorgaans heel gedreven, gepassioneerde mensen die met heel veel liefde aan hun vak willen werken. Op zich is dat natuurlijk zeer goed, maar als het ondernemerschap daardoor wat ondergesneeuwd raakt, is dat een ander paar mouwen. Ik heb de indruk dat andere vrije beroepen daar toch op een verschillende manier naar kijken. Wij proberen dat bij B ook op een andere manier te doen. Naast onze vier divisies hebben wij een aparte entiteit die het facilitaire gedeelte op zich neemt. We werken met een personeelsdienst, we hebben een IT-verantwoordelijke, we hebben een communicatiedienst die permanent voor ons werkt, ... Dat zijn mensen die heel veel bijkomende taken op zich nemen en ons als architecten ondersteunen, zoals dat bij heel veel bedrijven georganiseerd wordt. Ik merk echter dat bij veel architectenbureaus de oprichter die taken erbij neemt, vaak na de uren of in het weekend, en dat helpt de zaak heus niet vooruit.”
(Te) veel prefinanciering
Ook de manier waarop architectuurwedstrijden verlopen, is steeds vaker het voorwerp van wrevel.
“Ook dat moet ik helaas beamen. Als je bekijkt welke inspanningen wij moeten leveren en wat de overheid vraagt … terwijl wij als architect dat wel gratis of voor een peulenschil moeten doen. Ook dat bestaat in geen enkel ander beroep. Deelnemen aan een wedstrijd vraagt van een architectenbureau tussen de 800 en 1.200 uren. Indien de wedstrijdvergoeding 10.000 euro bedraagt betekent dit dat je 10 euro/uur betaald wordt. Dit is toch een vorm van uitbuiting dat volgens mij in geen andere sector getollereerd wordt. En dan vraagt de overheid dat ook nog eens aan drie, vijf of zeven verschillende kandidaten om er dan ten slotte één uit te kiezen. Dat wil zeggen dat de winnende kandidaat sowieso al begint met een serieuze financiële put. En dan heb ik het nog niet over de niet-geselecteerde kandidaten, die zijn dat bedrag al helemaal kwijt. Je moet enorm veel aan prefinanciering doen en dan maar hopen dat je op het einde van de rit break-even draait. Dat is geen gezonde situatie en bestaat ook in geen enkele andere sector. Met B doen we veel aan wedstrijden mee, maar we winnen er in verhouding gelukkige ook wel veel. We hebben een slaagpercentage van 1 op 3 en dat is zonder meer bovengemiddeld. Dat komt ook omdat we daar heel lang in hebben geïnvesteerd en er ook veel ervaring in hebben, maar veel andere collega's haken af, gewoon omdat de voorwaarden onvoldoende zijn.”
Complexe wetgeving
Een collega-architect stelde recent dat een vergunningsdossier hem twintig jaar geleden drie pagina’s kostte. Tegenwoordig zijn dat dat er twintig en meer. Van administratieve vereenvoudiging is er geen sprake en dat zou te maken hebben met de ‘complexe wetgeving’. Delen jullie die ervaring?
“Naast het juridisch kluwen met gewestplannen, BPA’s en RUP’s zijn er de er de beeldkwaliteitsplannen en het overleg met kwaliteitskamers, bouwmeesters, … zijn inderdaad zaken die er allemaal bijgekomen zijn. En dan heb je ook nog alle regels rond duurzaamheid, de regenwatertoets, de archeologienota, … er komt enorm veel kijken bij vooraleer je als architect een omgevingsvergunning kan aanvragen. Daarnaast is er ook nog de bijkomende complexiteit omdat we meer moeten gaan bouwen op minder ruimte. Je hebt dikwijls te maken met projecten in buurten waar al mensen wonen. Die bewoners hebben ook inspraak en zijn soms al eens weerbarstig tegenover het nieuwe project in hun achtertuin. Dat leidt dan weer tot juridische procedures want mensen protesteren, richten actiecomités op, spannen processen aan en gaan dan ook nog eens in beroep. In een democratie moet dat kunnen, maar het bemoeilijk wel het proces van de vergunningen. Het klinkt misschien eigenaardig, maar een uitvoerbare omgevingsvergunning bekomen wordt bij de projectontwikkelaar en – ontwerper, en bij uitbreiding alle bouwpartners, tegenwoordig als een ‘overwinning’ gezien. Het is er inderdaad beslist niet gemakkelijker op geworden.”
En dan is er ook nog de toename van het aantal verzoeken vanuit de overheid om aanpassingen te doen. Volgens NAV – wij citeren – ‘wordt één op de twee dossiers waarmee architecten en opdrachtgevers een omgevingsvergunning aanvragen voor hun bouwproject onvolledig of onontvankelijk bevonden. In meer dan tien procent van de gevallen gebeurt dat zelfs meerdere keren na elkaar en vaak wordt daarbij gevraagd naar bagatellen of elementen die ook al na de eerste screening opgevraagd hadden kunnen worden. Het doet NAV vermoeden dat sommige lokale besturen het volledigheids- en ontvankelijkheidsonderzoek misbruiken om tijd te rekken.’
“Dat er een toename is, klopt, maar het is heel gevaarlijk om nu meteen te gaan beweren dat er een systeem in zou zitten. Dat geloof ik niet. Precies omdat er vandaag zoveel meer elementen in een dossier moet zitten, is het bijna onmogelijk geworden om het van meet af aan volledig te hebben. Daarbij komt dat sommige administraties onderbemand zijn, vaak door bezuinigingen, en dat zij desondanks binnen x aantal tijd een advies moeten verstrekken. Het gebeurt ook dat de bevoegde mensen onvoldoende gekwalificeerd zijn, iets wat in bepaalde gemeentes en kleinere steden weleens durft voorvallen. De mensen daar die de dossiers moeten behandelen, missen soms voldoende expertise. Hierdoor worden dan onduidelijk of vage adviezen geformuleerd waardoor het voortraject van een bouwdossier onnodig lang aansleept. Ik denk daarbij aan het beoordelen van het bouwprogramma, de beoogde densiteit, de morfologie, de gewenste typlogie, mobiliteit, groen-enblauwstructuren, … Soms lijkt het dan dat sommige diensten om met deze complexiteit efficiënte te behandelen onvoldoende bewapend, waardoor bijvoorbeeld bij ingewikkelde inbreidingsprojecten op een goede manier advies kan gegeven worden. Maar nogmaals: dat heeft vooral te maken met de personeelssituatie in bepaalde gemeentes of steden, systematisch wil ik dat zeker niet noemen.”
Anders gaan wonen?
Ook de uitdagingen qua isoleren van bestaande woningen zijn niet min.
“De regels worden alsmaar strenger, maar er zijn dan ook enorme uitdagingen op klimaatvlak. Ik zou niet durven adviseren om dat te gaan verzwakken. Hetzelfde met de bouwshift. Ik denk niet dat de oplossing van de betaalbaarheid schuilt in het losser omgaan met de vooropgestelde regels. ‘De natuur vindt al een paar miljoen jaar altijd wel een evenwicht’, ‘het klimaat zal zichzelf wel redden’, … je hoort het vaak genoeg. Maar ondertussen sterven er massaal dieren uit … Als wij als mens comfortabel willen blijven leven, moeten we nu eenmaal bijsturen, er is geen andere optie.”
Moeten we met andere woorden ‘anders gaan wonen’?
“De vraag is of ons huidige woonidee wel houdbaar blijft. Alles is vandaag gebaseerd op het model van ‘eigendom’. Het zit in het DNA van de Vlaming dat we een stuk grond moeten hebben met een huis erop en dat we tegen ons pensioen geen kosten meer mogen hebben. Als je bijna levenslang elke maand moet bijdragen om in je eigen stek te kunnen wonen, is dat vandaag de dag nog houdbaar? Mensen zitten daardoor vast aan hun eigen woning, ook als ze die niet meer nodig hebben. Er is te weinig mobiliteit door dat ‘eigenaarschap’, terwijl de woonwensen wél veranderen. Als je jonge kinderen hebt, heb je graag een grotere woning met wat groen. Als je ouder bent en je blijft over met enkel je partner of je valt alleen, heb je een andere woonbehoefte, maar door de eigendomsstructuur kan dat vaak niet. Er is gewoonweg te weinig mobiliteit. Een andere eigendomsstructuur zou een middel kunnen zijn om de druk op de woningmarkt te verlichten, maar dat vergt natuurlijk ook een systeemverandering.”
Nieuwe woonvormen
Moeten we dan massaal overstappen op nieuwe woonvormen? En kan de architect daar een rol in spelen?
“Als architect is het inherent aan onze job dat we iets meer visionair zijn en op heel lange termijn durven denken. We moeten dat ook uitspreken en proberen een nieuw draagvlak te creëren en nieuwe inzichten te bewerkstelligen. Dertig jaar geleden wilde bijna niemand in de stad wonen. Nu zie je toch van opwaardering, waarbij mensen weer graag in de stad willen wonen. Dat heeft dan wel weer zijn weerslag op de prijs waardoor de sociaal zwakkere medemens naar de rand wordt gedwongen. Dus moeten we inderdaad kijken naar nieuwe woonvormen. Verdichten, inbreiden, opsplitsen van woningen, co-housing, … dat is de grote uitdaging. Als je met meerdere mensen op een kleine oppervlakte woont, heb je meer ruimte om te kunnen delen. Ik zie echter vaak dat veel ontwikkelaars alles nog kleiner gaan maken om meer woningen op dezelfde oppervlakte te kunnen proppen. Maar dat is niet de oplossing. De principes van een goede stedenbouwer leren ons dat je alles op maat van de mensen moet houden. Een traphal of een gemeenschappelijke moet voldoende ruim zijn, zodat families elkaar probleemloos kunnen kruisen. Ook een voldoende grote collectieve tuin is nodig, ook in werkgebouwen. In dit complex hier, een voormalige fabriek overigens, wonen 17 gezinnen. Niemand heeft een individueel terras, maar er is wel een grote gemeenschappelijke tuin die wordt gedeeld. Dan ontstaat er een soort van microgemeenschap. Mensen kennen elkaar niet echt, maar ontmoeten elkaar in de gedeelde tuin. Er worden afspraken gemaakt en dat loopt echt wel vlot. Samenleven in een verdichte omgeving mét veel kwaliteit: het is zeker mogelijk.”